Op kaartje hiervoor is de omweg getekend die zij maken naar het westen.
Zij schijnen tot schier bij Birket Mamilla gegaan te zijn en dan met de weg
mee naar ‘t zuiden gedraaid te hebben. Deze westelijke omweg schijnt zelfs
de gewone weg geweest te zijn.
Inderdaad, wij lezen bij Meistermann: “Tot in de 14e eeuw liep de weg die
van Bethlehem naar Jeruzalem, leidde ten westen van de heuvel die zich
tegenover Sion verheft; hij kwam uit bij Kirket (vijver) Mamilla, waar men
voor de eerste maal Jeruzalem vóór zich ziet liggen (zie kaart hiervoor).
In de enge vallei Geënnom liep alleen een voetpad.
In de late middeleeuwen, na de aanleg van een grote vijver in dit dal,
ontwikkelde dit voetpad zich tot berijdbare weg.” (cfr. Guide, 294-295).
De weg der H. Driekoningen liep dan weer ietwat zuidoostwaarts en verder
achter de kleine heuvel waarop Mizpa lag; dit is de kleine stad die K. goed
kent en waarachter de koningen gingen rusten, nl. bij de put aan de zuidvoet
van de heuvel. Twee km meer oostelijk ligt het kleine dorp Betsoer 3, terwijl
het huidige Griekse klooster 800 m naar het zuidwesten en hoger gelegen is.
Die put wordt ook put van de ster genoemd, omdat volgens oude legenden
de koningen de ster weergezien zouden hebben al kijken in de put.
Hier ziet men eens te meer hoe veel redelijker de verhalen van K. zijn.
Van dit punt stijgt de weg zuidwaarts naar Mar Elias. Op deze hoogte
gekomen zagen de H. Driekoningen Bethlehem voor zich uitgestrekt liggen
op kleine afstand.
Fascikel 6
638
|