vandaag zelf in hun overtocht voorzien; zij werden in dit werk
bijgestaan door enige heidense knechten van de joodse
stroomarbeiders, aan wie nu rechtens ook het loon toekwam.
De Jordaan was hier niet breed en juist op deze plaats vol
zandbanken. Er werden planken gelegd op het vlot waarmee men
gewoonlijk de stroom overstak en men plaatste er de kamelen op.
Ook zag ik dat men het einde van deze geïmproviseerde brug, dat
de stoet reeds achter zich had, nu aan het begin bracht en zo een
paar keren tot hij (= de stoet) de westoever bereikte; het duurde
een hele tijd voordat de overvaart gelukkig geëindigd was327.
327 Vlot. – Vóór de wereldheerschappij van de Romeinen waren de bruggen
zeer zeldzaam; men zette zich, zoals veelal nu nog in het Oosten, met een
vlot of schuit over rivieren en stromen.
“De stad Ana (zie fasc.5, nr. 135, voetnoot 307) ligt wijd uitgestrekt op de
beide oevers van de Eufraat. In de gehele stad zijn geen bruggen, maar
men vaart van de ene oever naar de andere met boten die daar steeds in
groten getale gereed liggen.” (Dapper, Mesopotamië, 98).”
“De Tigris wordt niet met schepen, maar met vlotten bevaren, gemaakt van
balken of bomen die op opgeblazen bokkenvellen bovendrijven; ieder vlot
kan een groot gewicht en een groot getal mensen dragen en breekt niet
licht, als het ergens tegen aanstoot; ook de karavanen zetten zich over met
vlotten (ibid. 72; cfr. Arabië, 78; Perzië, 62).
Fascikel 6
618
|