Ik zag hen wijde, witte mantels, die een lange sleep hadden,
omdoen; deze glansden geelachtig, als waren ze van ruwe zijde;
ook waren ze van buitengewoon lichte, dunne stoffe, zodat ze
vliegend om hen heen waaiden; dit waren een soort liturgische
mantels, die zij regelmatig bij hun godsdienstplechtigheden
gebruikten. Aan hun gordels om het middenlijf hadden zij alle
drie beurzen en gouden kastjes hangen; deze hadden de vorm van
onze suikerdozen, waren met knoppen versierd en hingen aan
kettinkjes; hierdoor zagen de koningen in hun mantels er heel
breed uit. Bij deze hulde werd ieder van de koningen door de vier
voorname personen uit zijn familie gevolgd. Buiten dezen
behoorden (in deze plechtigheid) nog enige dienaren van Mensor,
die een kleine tafel, die als presenteertafel dienen moest en een
tapijt met kwasten en enige andere banen lichte stoffe droegen
(cfr. fasc. 5, nr. 134, voetnoot 304).
Nadat zij de H. Jozef in schone rangschikking als in processie tot
onder het afdak vóór de ingang van de grot gevolgd waren,
bedekten zij de tafel met het gekwaste tapijt en ieder van de
koningen plaatste er enige van zijn gouden bussen en doosjes op
neer, die hij van zijn gordel losmaakte: dit waren hun
gezamenlijke geschenken.
Bij de ingang maakten Mensor en alle overigen de sandalen van
hun voeten los (hierover later in fasc. 22, nr. 1029, voetnoot 532
een bemerking). Jozef opende de deur van de grot. Twee
jongelingen uit Mensors gevolg gingen vóór hun koning uit en
spreidden een baan stoffe of tapijt voor zijn voeten op de bodem
van de grot en trokken zich dan terug. Dicht op Mensor volgden
twee andere jongelingen die de tafel met de geschenken droegen.
Bij de H. Maagd gekomen nam Mensor deze geschenken van de
tafel af en op een knie neervallend zette hij ze eerbiedig op iets als
een laag onderstel of bankje aan Maria’s voeten neer. Nu trokken
zich ook deze dragers terug. Achter Mensor stonden de vier
Fascikel 6
645
|