huisjes, waarin men baden kan; de gehele inrichting of plaats kan
gesloten worden.
Hier in deze gangen rondom de bron had men deze morgen vele
en voor ongeneeslijk gehouden zieken uit de stad op hun bedden
aangebracht. De ergste zieken had men in de huisjes van de
uiterste omkring gelegd. De stad heeft inderdaad vele zwaar
zieke mensen, want ze is achterlijk, geminacht, hulp- en radeloos.
Er zijn daar mensen, die ook reeds lang lijden aan waterzucht,
lamheid en allerhande andere kwalen.
Jezus begaf er zich met zijn leerlingen naartoe, doch zonder
Judas, die Hem nog niet voorgesteld geworden was; de Farizeeën
en enige aangekomen vreemdelingen waren mee tegenwoordig;
zij stonden bij de vijver in het midden, van waar men alles kon
overzien. Enerzijds verbaasden en anderzijds verbitterden hen
Jezus’ wonderen, want zij waren meestal oude, verstarde, in hun
mening vastgeroeste mensen. Telkens als zij vroeger van Jezus’
wonderen hoorden spreken, schudden zij ongelovig het hoofd,
grinnikten zij spottend, haalden de schouders op en weigerden het
te geloven. Nu moesten zij zich wel verwonderen en ergeren,
wanneer zij de zware, ongeneeslijke zieken uit hun eigen stad
genezen en onder lofgezang hun bedden naar huis zagen dragen;
zij waren des te meer verbitterd, omdat zij gehoopt hadden hier nu
eens Jezus’ macht aan die ongeneesbare kwalen te zien falen.
Maar Jezus zette zijn genezingen aan de overige
zieken voort, die Hij ook onderrichtte, vermaande en
troostte, zonder zich om de Farizeeën te bekommeren;
de ganse stad was vol vreugde en gejuich en lofgezang en dit
duurde tot de middag.
Nu trok Jezus weer door de Oostpoort uit de stad naar zijn
herberg. Op zijn tocht door de straten riepen Hem enige zeer
woedende bezetenen toe, die men uit hun gevangenis had
losgelaten. Jezus legde hun het zwijgen op; ze zwegen dan
en kwamen ootmoedig voor zijn voeten. Hen genezend beval
Hij hun zich te reinigen.
Fascikel 19
1409
|