Petrus heeft een wonderbaar karakter.
Waar het het goede en ware betreft, is hij onbeschrijfelijk ijverig
en heftig, en wanneer hij zijn mond daarbij eens voorbijpraat, iets
verkeerd zegt of doet en een berisping oploopt, is hij aanstonds
beschaamd, verlegen en achteruitwijkend.
Andreas was in zijn doen en handelen rustig, zonder achterdocht,
standvastig en onvermoeid, zonder veel angst of zorg.
***
In het Evangelie is slechts van die personen en leerlingen in het
bijzonder gewag gemaakt, die door hun kenmerken een
bijzondere soort of klas van mensen in de Kerk
vertegenwoordigen.
Al het overtollige, het dubbele, herhalingen zijn er vermeden.
Zo zijn de geschiedenissen van de menigvuldige zondaressen
weergegeven in de geschiedenis van Maria Magdalena.
Ook vindt men er slechts enige karakteristieke, betekenisvolle
gesprekken van de Apostelen.
Het is daar zo, alsof men, van een mens sprekend, zegt:
“Hij heeft een heldere kop, een gevoelig hart, naarstige handen,
vlugge voeten; veelvuldig en gemakkelijk loopt de gal hem over.”
Men maakt dan alleen van de genoemde delen gewag, zonder te
spreken van de knieën, schouders, oren, maag en borst of nog
andere delen, indien men niet een kenmerkende deugd of ondeugd
wil noemen, waarvan ze de zetel, het werktuig zijn.
Zo wordt er in het Evangelie weinig van de H. Maagd Maria,
maar meer van Magdalena en Marta gesproken, en dit alles tot nut
en zaligheid van de mensen, niet alleen voor die van een bepaalde
tijd, maar van alle tijden.
Immers, vele zaken zijn verzwegen, die een tijdlang een volk wel
hadden kunnen stichten, maar het in andere tijden zouden
geërgerd hebben.
Fascikel 19
1504
|