846.
Veronika, Maria Chusa en de Moeder van Jezus zelf, die het zo
goed met u meent, wij allen zijn overtuigd dat gij ons voor deze
uitnodiging dankbaar zult zijn. Vast en zeker zal dit u in een
gelukkiger stemming brengen; gij zult nieuwe levenslust krijgen
en herleven; gij schijnt hier nu zo verlaten; wie uit uw gezelschap
weet uw hart en uw talenten te waarderen? Wie laat deze recht
wedervaren? Aan zulke vriendinnen hebt gij behoefte.
O, indien gij slechts een korte tijd bij ons in Betanië waart!
Wij horen zoveel wonderbare dingen en hebben zoveel voor de
goede zaak te doen en ge hebt altijd zulk een goed en liefderijk
hart gehad! een hart altijd vol menslievendheid en
barmhartigheid! In elk geval moet ge ten minste morgen met ons
eens naar Damna meegaan. Daar is een herberg voorbehouden
voor onze vrouwengroep. Ge kunt er een aparte kamer hebben en
afgezonderd blijven en slechts spreken met hen die gij kent!”
Op deze manier sprak Marta nog langer tot haar zuster. Elk
woord, elke toespeling die haar had kunnen kwetsen, wist zij te
vermijden en voorop alle moeilijkheden te beantwoorden.
Van haar kant was Magdalena in haar neerslachtigheid geheel
gewillig. Wel opperde zij nog enige moeilijkheden, doch gaf
eindelijk toe en beloofde Marta morgen vroeg met haar naar
Damna te reizen; zij at ook met haar en kwam ‘s avonds uit haar
kamers dikwijls tot haar.
Marta en Anna van Kleofas baden ‘s avonds nog tot God opdat
Hij deze reis voor Magdalena rijk aan heilzame gevolgen zou
laten worden. Magdalena schijnt een grote emotie (tot haar
bekering leidend) nabij te zijn, maar me dunkt dat zij daarna nog
eens zal hervallen; hoe zij door Jezus van zeven duivelen verlost
is geworden, heb ik nog nooit aanschouwd.
Fascikel 19
1502
|