Zij waren op een verschrikkelijke wijze door onreine geesten
bezeten; het zijn de eerste bezeten vrouwen, die ik in het openbaar
tot Jezus zag brengen.
De ene waren hier aangebracht van over het Meer Gennezaret, de
andere uit Samaria. Mij dunkt dat er ook heidinnen onder waren;
men had ze eerst hierboven aldus aan elkander gebonden;
zij waren menigmaal zeer stil en zacht en deden elkander ook
geen leed, doch wanneer zij in de nabijheid van mannen kwamen,
werden zij op en top razend, sprongen naar hen toe, werden heen
en weer geslingerd en rolden zich op de grond, terwijl zij
aanvallen van de gruwelijkste stuiptrekkingen kregen: het was een
huiveringwekkend schouwspel; men hield ze gebonden en
afgezonderd, zolang Jezus’ prediking duurde, en nu werden zij
uiteindelijk bij Hem gebracht.
In de nabijheid van Jezus en de leerlingen gekomen, begonnen zij
hevige weerstand te bieden; de satan vreesde de Heer, rukte en
sarde zijn slachtoffers vreselijk, zij slaakten de akeligste kreten en
verwrongen hun ledematen op de ontzettendste wijze.
Jezus wendde zich tot hen en gebood hun te zwijgen
en stil te zijn, en zij hielden zich dan stil en stijf. Nu
naderde Hij tot hen, liet ze ontbinden en beval ze
neer te knielen. Hij bad en legde hun zijn handen op
en onder zijn hand zonken zij in een korte onmacht.
Toen zag ik de vijand als een donkere damp uit hen gaan en
wijken, en nu werden zij door de dienstmeiden opgenomen en
stonden wenend en gesluierd vóór Jezus, bogen zich voor Hem ter
aarde en dankten Hem. Jezus vermaande ze tot bekering,
reiniging en boetvaardigheid, opdat het kwaad niet
nog afgrijselijker weer zou keren.
Fascikel 19
1517
|