Magdalena door Marta overhaald om naar Jezus
te gaan luisteren.
844.
11 november. –
Vóór een tiental dagen zijn, zoals gezegd (nr. 807) Marta,
Veronika en Joanna Chusa met Anna van Kleofas van Betanië
naar Kafarnaüm gereisd, en onderweg hebben zich Dina, de
Samarietin, en Maria de Sufanietin uit Ennon bij hen gevoegd; zij
waren daar gebracht door enige leerlingen uit Jeruzalem, die bij
Ofra, zo ik meen, met Lazarus tot Jezus gekomen waren (nr. 807).
Naar aanleiding van die ontmoeting en van hun gesprek vernam ik
de gemoedstoestand van Magdalena, van wie ik onlangs gewag
maakte. Een bezoek van Jakobus de Meerdere bij Magdalena viel
in de tijd van Jezus’ oponthoud te Meroz.
Ik heb heden gezien dat de H. Vrouwen ongeveer 3 uren ten
zuiden van Kafarnaüm in een effen gelegen levietenstad gegaan
zijn, die Damna heet434. Daar hadden zij een herberg (fasc. 14,
nr. 535, voetnoot 254). Marta en Anna van Kleofas zijn, naar ik
zag, van Damna naar Magdalena te Magdalum gereisd een uur ten
zuidoosten van hier.
434 Damna = Aboe Sjoesjeh.
Damna is, gelijk K. zegt, een levietenstad behorend tot de stam Zabulon
(Jos. 21, 34-35).
Ze werd niet teruggevonden, maar op grond van de bijzonderheden door K.
meegedeeld, b.v. een effen gelegen stad en een uur, ze zegt ook eenmaal
twee uren ten noordwesten van Magdalum, kunnen wij bij benadering ervoor
nemen: Aboe Sjoesjeh, een uur ten noordwesten van Magdalum, in de
vlakte Gennezaret, aan de voet van de westelijke bergen.
Sjoesjeh is de naam van een mohammedaans santon; de oude naam is dus
verdwenen, maar het is de plaats van een oude stad op een lage heuvel.
De ligging past heel goed in het kader van K.’s verhalen, hier en elders.
Fascikel 19
1499
|