Hij niet lang bij hen vertoefd. (Wij lezen in fasc. 16, nr. 625:
“Door het dorp van Serobabel gaande, genas Hij twee
melaatse mannen en zette zijn weg dan weer voort.”)
Dit dorp bestond uit menigvuldige tuinen, die elk met een muur
omgeven en afgezonderd waren (grensmuurtje of steunmuur die
langs de helling van de heuvel een terras steunde, waarop een tuin
aangelegd was). Het vijftigtal woningen die ik gezien heb, waren
schier allemaal aparte hutten of kelderwoningen (waarbij ook wel
grotwoningen) ingebouwd in de steunmuren, die de met tuinen
bedekte heuvelterrassen schragen. Daar woonden louter tuiniers,
dienstboden, slaven en pachters van de hoofdman Serobabel, aan
wie dit hele landgoed toebehoorde. Om uit het (kleine) dal dat te
Kafarnaüm is (bedoeld is waarschijnlijk het miniatuurdal bij de
synagoge, nr. 373) naar dit dorp van Serobabel te gaan, moest
men door die zo aangenaam ingerichte, wilde bergengte gaan, die
tevens een soort van dierentuin was, waardoor Jezus zich toen
heimelijk naar hier begaf. (Die aangename wildernis is het ravijn,
bijwadi van de Djamoes).
Heden was hier Serobabels intendant met het voltallig
dienstpersoneel en met Serobabels genezen zoon bijeen; zij waren
allen gedoopt. Jezus deed voor hen en de dorpsbewoners en voor
zijn gezellen een lering en Hij genas hier ook verscheidene
zieken. Daarna nam Hij een kleine maaltijd.
857.
Eerst met het vallen van de avond begaf Hij zich in het dal van
Kafarnaüm naar het huis van zijn Moeder, nadat zijn leerlingen
zich weg begeven hadden, ieder naar de zijnen.
(Op ons kaartje kan dat huis zowel tot de vlakte Gennezaret als tot
het dal Tabiga gerekend worden; het wordt op die plek bij
benadering gelokaliseerd).
Fascikel 19
1541
|