Gewapend met kennis en de modernste landbouwwerktuigen hebben
de Israëli’s aan deze vlakte haar paradijselijke schoonheid en
vruchtbaarheid teruggeschonken. Een allergunstigst klimaat zorgt voor
VROEGRIJPE vruchten.
De velden zijn te hunnen tijd bedekt met koren, de tuinen met groenten,
de heuvelhellingen in de omtrek met wijnstokken, in de boomgaarden
staan oranje‐, banaan‐, citroen‐, peren‐, appel‐ en dadelbomen en nieuwe
die er eerst nu ingeburgerd werden; voeg er de aardvruchten aan toe :
maïs, maniok, aardappelen, erwten, bonen, linzen, tabak, sorgo,
suikerriet.
De bloemen verlustigen het land met hun kleurenrijkdom en verspreiden
de aangenaamste geuren.
De hemel is er onophoudelijk helder; zijn schitterende blauwe kleur en
glans liggen weerspiegeld in het dromerig Meer; zo ook de purperen
horizonten en blauwe bergen.
In dit paradijs leven ook alle soorten vogelen: waterhoenen, eenden,
wilde ganzen, pelikanen, patrijzen, kwakkels, kolibri’s, kormoran’s, enz.
(cfr. Guide bleu, 22).
***
In de mond der Arabieren heet de Gennezaretvlakte ‘Ghoeëir’,
verkleinwoord van ‘Ghôr’, naam die ‘vlakte’ betekent en aan de
Jordaanvallei gegeven wordt in haar gehele lengte vanaf het Meer tot
de Dode Zee.
De vlakte Gennezaret wordt aan haar noordeinde afgesloten door de
heuvel Oreimeh. Deze drong vroeger met een punt in het Meer, maar
men ruimde die punt langs de kust weg, om een weg te bekomen die op
effen grond doorloopt.
Oreimeh is een verlenging of uitloper van het noordelijk gebergte,
waarvan het alleen door een kleine pas gescheiden is.
Wanneer wij aan de westvoet van de heuvel of er op
noordnoordwestwaarts gaan, komen wij in het lange, verspreide dorp
van Serobabel, de hoofdman van Kafarnaüm.
De eerste resten vindt men op het noordeinde van de heuvel Oreimeh;
meer noordelijk behoorde daartoe de huidige ruïne el‐Koer, en nog meer
Fascikel 19
1532
|