Het was een voorname, bekende vrouw en niet openbaar als
zondares veracht. Daar zij hier op alle manieren naar voren
poogde te dringen, traden de Farizeeën haar vóór de voeten en
vroegen haar of zij zich niet schaamde en verzochten haar naar
haar huis te gaan. Maar zij liet zich niet weerhouden, noch van
haar stuk brengen; ze was als buiten zichzelf van verlangen naar
vergiffenis en slaagde er tenslotte in tussen het volk tot bij Jezus
door te dringen; zij wierp zich hier voor Hem op de grond neer en
riep: “Heer, is er nog genade en vergiffenis voor mij? Heer! zo
kan Ik niet langer meer leven.”
Jezus stelde haar gerust, doch zij wedervoer: “Eerst heb ik
zwaar tegen mijn man gezondigd en nu heb ik de man bedrogen,
die mijn huis bestuurt.” En zo beleed zij openlijk haar schuld
voor allen. Toch hoorden haar niet allen, want Jezus was ter zijde
getreden en de woelige Farizeeën veroorzaakten een groot lawaai.
Toen Jezus nu tot haar zei: “Uw zonden zijn u
vergeven!”, verlangde zij een boetpleging, doch Jezus vroeg
haar een andermaal weer te keren; zij echter ontdeed
zich van al haar juwelen, zij droeg een hoofdtooi die rondom met
parelen bezet was, ook ringen, spelden en haken en snoeren om
armen en hals (cfr. fasc. 15, nr. 541, voetnoot 259). Dit alles
overhandigde zij aan de Farizeeën om het aan de armen uit te
delen en zij liet haar sluier vóór haar aangezicht neer.
831.
Jezus trad nu in de synagoge, want de sabbat begon, en de
vergramde Farizeeën en Sadduceeën volgden Hem.
Heden was de voorlezing over Jakob en Ezaü (Gen. 25,
19-34),
Genesis 25
Abrahams dood
1. En Abraham nam wederom een vrouw, Ketura geheten.
2. En zij baarde hem Zimran, Joksan, Medan, Midjan, Jisbak en Suach.
3. En Joksan verwekte Seba en Dedan. En de zonen van Dedan waren de Assurieten, de
Letusieten en de Leümieten.
Fascikel 19
1469
|