Deze vrouw had die beide dochters in overspel gewonnen; haar
drie wettige zonen leefden verwijderd van haar en zij bezat nog
goederen die hun toebehoorden. Zij was zeer rijk en leidde, zoals
dikwijls welgestelde mensen, bij al haar droefheid, een genoeglijk,
weelderig leven.
In mijn visioenen zag ik nu Naïm; ik zag de dochters elk in een
eigen kamer, apart opgesloten; ik zag ze op het moment, waarop
Jezus tot de moeder sprak, in onmacht vallen en de satan als een
duistere volk uit hen wijken. Ik zag ze hevig wenen en nu in een
geheel andere toestand. Ik zag dat zij hun verpleegsters bij zich
riepen en hun haar genezing bewezen. Ik zag ze vrijgelaten
worden, naar het bad gaan en van klederen veranderen.
Na nu vernomen te hebben dat hun moeder tot de Profeet van
Nazareth gereisd was, trokken zij haar uit Naïm tegemoet, van een
menigte bekenden vergezeld. Na een uur gaans kwamen zij hun
moeder tegen en vertelden haar alles.
De moeder trok naar de stad en de dochters vervolgden met hun
bewaaksters en knechten zonder uitstel hun weg naar Meroz.
Daar wilden ze zich aan Jezus voorstellen, want het was hun ter
ore gekomen, dat Jezus morgen daar nog zou zijn en er prediken;
het tafereel hoe de moeder haar dochters ontmoette, was zeer
aangrijpend.
Jezus was door de Farizeeën tot een maaltijd uitgenodigd en zij
vroegen Hem of dan zijn leerlingen, als jeugdige mensen zonder
ervaring en kennis en bovendien wat de meesten betreft, zonder
voornaamheid in de omgang met geleerden, zouden meekomen?
Jezus antwoordde hun: “Geen haar op mijn hoofd
denkt eraan ze niet mee te brengen, want wie Mij
uitnodigt, nodigt ook mijn huisgenoten uit; wie deze
afwijst, wijst Mij af.” (cfr. Mt. 25, 40).
Fascikel 19
1416
|