Jezus bij Serobabel en zijn Moeder.
856.
Nog 14 november. –
Ik zag reeds gisteren in de nacht (tussen 13 en 14 november) vele
leerlingen die in de buurt wonen, naar huis gaan en Petrus en
Andreas met nog andere zich begeven naar Kafarnaüm en
Betsaïda.
Te Gabara leraarde Jezus nog in de voormiddag.
Ook genas Hij daar nog enige zieken en ging dan, van de
overige leerlingen en enig volk vergezeld, de berg van Gabara aan
zijn noordoostzijde af, reisde door het dal ten oosten van
Magdalum (ten noordoosten – bedoeld is immers de vlakte van
Gennezaret) en kwam dan op een hoogte boven de oever van het
Meer en besteeg een heuvel, die het einde is van de zuidelijke
hoogte van het dal van Kafarnaüm naar het Meer toe.
(uitleg: Na de vlakte van Gennezaret doorkruist te zijn, bestijgt
Jezus langs de kust de zuidpunt van de heuvel Oreimeh
– welk punt tot in het Meer vooruitspringt – gaat vervolgens
noordwaarts hoger op de heuvel; deze heuvel, tot in het Meer
met een punt afdalend, is de hoogte die ten zuiden of
nauwkeuriger gezegd, ten zuidwesten het dal van Kafarnaüm
of van Tabiga afsluit).
Hier (op het noordelijk gedeelte van deze heuvel en ook nog
noordelijker) ligt een dorp van ongeveer 50 woningen, dat behoort
tot een landgoed van de hoofdman van Kafarnaüm, Serobabel, en
hiernaartoe (naar dit dorp) leidt (uit het noorden) een bergengte
met allerhande mooie dieren en kunstig aangelegde tuinen, waarin
Jezus zich tijdens zijn laatste verblijf te Kafarnaüm begaf,
alvorens het gewest te verlaten (fasc. 16, nr. 624 en voetnoot
294).
De twee melaatsen van hier, die Hij toen genezen heeft, kwamen
heden tot Hem en dankten Hem voor hun genezing, want toen had
Fascikel 19
1540
|