Maroni, de weduwe van Naïm, kwam om Jezus te smeken tot haar
twaalfjarige zoon Martialis te willen komen; hij was zó ziek dat
zij vreesde hem bij haar thuiskomst gestorven te zullen vinden.
Jezus echter zei haar: “Ga gerust naar huis tot uw
kind, Ik zal komen!” Maar Hij zei niet wanneer!!
Zij was met een ezel en met geschenken voor de Gemeente
gekomen, die naar de herberg van het nabije Damna gezonden
werden. Jezus troostte haar en zij toog aanstonds met de
knecht op de ezel terug; zij woonde een negental uren van hier
(overdreven geschat). Ik weet niet of zij bij zulk gevaar heden
avond nu de sabbat nakend was, mocht afreizen, of het moest zijn
dat Jezus het haar (ter wille van haar kommer om haar zoon)
toestond. Zij was een rijke voortreffelijke vrouw en een moeder
van alle arme kinderen te Naïm.
Ik meen dat zij niet de broedersdochter was (niet de dochter van
de broeder) van Petrus’ vader, maar van zijn schoonvader.
(Dit komt overeen met de mededelingen in de nrs. 869 en 1992).
860.
Bartolomeüs was hier aangekomen en had het zoontje mee van
zijn zuster, die weduwe was, waarschijnlijk om het te laten dopen;
het heette Joses.
Ook Tomas was daar en met hem Jefte, het onlangs genezen
zoontje van de hoofdman Achias van Gischala (nr. 841).
Tomas was bij een verwant geweest en ik weet niet meer ten
gevolge van welke betrekkingen hij dit knaapje had meegebracht;
de vader Achias was er niet bij, maar Judas Iskariot van Meroz
was meegekomen (Iskariot behoorde tot Meroz)439.
439 Hier vernemen wij dat ook de apostel Tomas in Naïm was aangekomen,
vergezeld door de zevenjarige Jefte (het genezen zoontje van de Romeinse
hoofdman Achias van Gischala, zie nr. 841): “Ik weet niet meer ten gevolge
van welke betrekkingen Tomas dit knaapje had meegebracht…” (na een
familiebezoek in Gischala).
Fascikel 19
1546
|