beknoptheid. Alleen voor deze passage uit de openbaringen van de H.
Brigitta, ruimen wij hier een plaatsje in:
“In drie heiligen heb Ik,” zegde haar Jezus, “boven alle andere mijn
welbehagen gehad, nl.
-
in de H. Maagd Maria, mijn Moeder,
-
in Joannes de Doper en
-
in Maria Magdalena.
Na haar bekering knarsetandden en gromden de duivelen: “Hoe
krijgen wij deze vette buit weer in onze netten? Zij baadt en
reinigt zich dermate in het water van haar tranen, dat wij, geheel
ontsteld, onze blikken er van afwenden; zij bedekt zich zo rijk met
goede werken, dat ze voor geen enkele vlek nog vatbaar is; ze is zo
gloeiend van liefde, zo ijverig in de dienst van God, zo hunkerend
naar heiligheid, dat wij tot haar niet meer durven naderen.”
Drie dingen kenmerkten voortaan haar ziel, zegde Jezus nog: zij
beminde niets boven Mij, haar God; zij was besloten alles te
vermijden wat Mij onaangenaam was en alles te doen, wat
goddelijk en Mij welgevallig was.” (Openbaring IV, 108).
“Na mijn allerheiligste Moeder heeft niemand zo over mijn lijden
en dood getreurd als Magdalena, want haar droefheid was
evenredig aan haar liefde en deze was mateloos …
Daarom was ze na mijn Moeder ook de eerste om na mijn
verrijzenis met een verschijning vereerd, begenadigd te worden.
Zou iemand Mij meer medelijden hebben betoond, Ik zou eerst aan
hem, daarna aan Magdalena verschenen zijn …”
Het is dan ook geen wonder dat de Kerk haar steeds vereerd heeft als een
der grootste heiligen en haar feest gelijkgesteld heeft met dat der apostelen,
zodat in haar mis zelfs het Credo gebeden moest worden.
Een ‘moderne’ tijd gelijk de onze was nodig om daar verandering in te
krijgen en haar roem te doen tanen.
Gekomen bijna halverwege het werk en met voor ogen het voorbeeld van
Magdalena, durven wij nog eens terugwijzen naar het laatste punt van de
VOORREDE 16 (in fasc. 9).
Daar plaatsten wij enkele korte gebeden ten gebruike van de vrome en naar
Christus georiënteerde lezer, die uit zijn lezing het summum van voordeel
wenst te trekken.
Fascikel 19
1524
|