Bedaard wendde Jezus zich van zijn verheven
spreekgestoelte nauwelijks een weinig naar de man
toe, hield zijn hand dreigend ter zijde naar hem
gericht en sprak met alle kalmte: “Zwijg en vaar uit
hem!”. Toen kalmeerde de man, doch heen en weer gerukt zonk
hij neer en ik zag satan als een dichte zwarte damp van hem
wijken. Nu zonk de man, bleek en zachtaardig geworden, wenend
op zijn aangezicht ter aarde.
(Voor dit verheven spreekgestoelte in de synagoge, vergelijk met
fasc. 18, nr. 750, voetnoot 379).
Alle aanwezigen waren getuige geweest van dit schrikkelijk en
wondervol schouwspel, van dit teken van Jezus’ macht. Hun
aanvankelijke schrik en ontsteltenis ging over in bewondering, die
zij elkander toefluisterend te kennen gaven, en van hun kant
hadden de Farizeeën al hun moed verloren. Ja, verbaasd
bekenden zij elkander in stilte: “Wat is er aan de hand met die
mens, Hij beveelt aan de geesten en zij varen uit.”
862.
Jezus leraarde nu zonder hindernis voort; de verloste
bezetene, nog heel zwak en mager, werd door de zijnen, onder
wie ook zijn vrouw hier in de synagoge was, naar huis gebracht.
Na de vergadering kwam hij bij het uitgaan tot Jezus, dankte Hem
en verlangde zijn raad te ontvangen. Jezus vermaande hem
zijn ondeugden te verzaken, opdat hem niets ergers
zou overkomen, boetvaardigheid te doen en zich te
laten dopen.
Deze man is een wever; hij maakt lange, smalle, lichte
boomwollen doeken, zoals men er draagt om de hals. Ook begaf
hij zich gerust en gezond weer naar zijn werk. Zulk een onreine
geest maakte zich dikwijls meester van de mensen, die zich
zonder maat of teugel aan hun vleselijke lusten overgaven.
Fascikel 19
1552
|